Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

Acties

  • Duits Nederlands
  • hübsch = mooi, knap
  • der Bruder - die Brüder = de broer
  • der Halbbruder - die Halbbrüder = de halfbroer
  • der Junge - die Jungen = de jongen
  • der Cousin - die Cousins = de neef
  • der Onkel - die Onkel = de oom
  • der Opa - die Opas = de opa
  • der Vater - die Väter = de vader
  • der Stiefvater = de stiefvader
  • der Freund - die Freunde = de vriend
  • die Familie - die Familien = het gezin
  • die Halbschwester - die Halbschwestern = de halfzus
  • die Mutter - die Mütter = de moeder
  • die Cousine - die Cousinen = de nicht
  • die Oma - die Omas = de oma
  • die Stiefmutter = de stiefmoeder
  • die Tante - die Tanten = de tante
  • die Freundin - die Freundinnen = de vriendin
  • die Schwester - die Schwestern = de zus
  • das Kind - die Kinder = het kind
  • das Mädchen - die Mädchen = het meisje
  • die Geschwister = de broers en zussen
  • die Großeltern = de grootouders
  • die Eltern = de ouders
  • machen = doen
  • haben = hebben
  • lieben = erg houden van
  • vorstellen = voorstellen
  • nett = aardig
  • jung = jong
  • groß = groot
  • klein = klein
  • schön = mooi
  • sehr = heel erg
  • nicht = niet
  • heißen = heten
  • kommen = komen
  • wohnen = wonen
  • sein = zijn
  • zwanzig = twintig
  • einundzwanzig = eenentwintig
  • dreißig = dertig
  • vierzig = veertig
  • fünfzig = vijftig
  • sechzig = zestig
  • siebzig = zeventig
  • achtzig = tachtig
  • neunzig = negentig
  • hundert = honderd
  • tausend = duizend
  • eine Million = miljoen
  • ich bin = ik ben
  • du bist = jij bent
  • er / Max ist = hij / Max is
  • sie / Ilse ist = zij / Ilse is
  • es / das Kind ist = het / het kind is
  • wer ist = wie is
  • wir sind = wij zijn
  • ihr seid = jullie zijn
  • sie sind = zij zijn
  • Sie sind = u bent
  • ich habe = ik heb
  • du hast = jij hebt
  • er / Max hat = hij / Max heeft
  • sie / Ilse hat = zij / Ilse heeft
  • es / das Kind hat = het / het kind heeft
  • wir haben = wij hebben
  • ihr habt = jullie hebben
  • sie haben = zij hebben
  • Sie haben = u heeft