Frans : Nederlands le beurre = de boter une boisson = een drankje un croissant = een croissant le fromage = de kaas une heure = een uur le lait = de melk un peu = een beetje une table = een tafel une tartine = een boterham le temps = de tijd un sac-à dos = een rugzak boire = drinken manger = eten partir = vertrekken passer = doorgeven prendre = nemen chaud(e) = warm comme = als debout = opstaan mais = maar demie(e) = half mon = mijn puis = daarna vite = vlug vrai = waar tout le monde = iedereen