Frans : Nederlands une baguette = een stokbrood une bouteille = een fles le café = de koffie le coca = de cola une course = een boodschap un fruit, les fruits = een vrucht, fruit un légume = een groente une limonade = een limonade une liste = een lijst une liste des courses = een boodschappenlijst un pain = een brood une poire = een peer une pomme = een appel un supermarché = een supermarkt aider = helpen faire = doen savoir: je sais = weten: ik weet venir: tu viens = komen: je komt vouloir: je veux = willen: ik wil maintenant = nu ne...pas = niet, geen ne...plus = niet meer, geen meer rien = niets tout = alles