Frans : Nederlands une fin = een einde un grand-père = een grootvader une grand-mère = een grootmoeder les grands-parents = de grootouders une mère = een moeder la nature = de natuur un retour = een terugkeer une valise = een valies un voyage = een reis malheureux = ongelukkig triste = droevig nager = zwemmen parler = spreken rentrer = terugkeren sember = lijken, schijnen se promener = wandelen soigner = verzorgen souhaiter = wensen