Frans : Nederlands un arbre = een boom un banc = een schoolbank un coin = een hoek une directrice = een directrice un élève = een leerling une élève = een leerlinge le français = Frans un kilomètre = een kilometer un matin = een ochtend un prénom = een voornaam un tableau = een schoolbrod belge = Belgisch chaque = elk, ieder apprendre = leren conduire = begeleiden dire = zeggen travailler = werken voir = zien