Frans : Nederlands une adresse = een adres un ballon = een bal des chaussures de sport = sportschoenen un étage = een verdieping la gym = turnen un hôpital = een ziekenhuis un immeuble = een gebouw le jogging = het joggen le judo = het judo un match = een match un métro = een metro la natation = het zwemmen un pont = een brug une salle = een zaal un tram = een tram fort(e) = sterk cinquième = vijfde quatrième = vierde appartenir à = toebehoren aan s'arrêter = stoppen devoir = moeten jongler = goochelen, jongleren