zwingen, gezwungen ziehen, gezogen wollen, gewollt
wissen, gewusst wiegen, gewogen werfen, geworfen
werden, geworden werben, geworben wenden, gewandt
waschen, gewaschen wachsen, gewachsen verzeihen, verziehen
verschwinden, verschwunden verlieren, verloren vergessen, vergessen
verderben, verdorben tun, getan trinken, getrunken
treten, getreten treiben, getrieben treffen, getroffen
tragen, getragen streiten, gestritten streichen, gestrichen
stoßen, gestoßen stinken, gestunken sterben, gestorben
willen trekken dwingen
gooien wegen weten
(zich) wenden werven worden, zullen
vergeven groeien wassen
vergeten verliezen verdwijnen
drinken doen bederven
treffen, ontmoeten drijven treden
strijken, schilderen ruzie maken dragen
sterven stinken stoten
steigen, gestiegen stehlen, gestohlen stehen, gestanden
stechen, gestochen springen, gesprungen sprechen, gesprochen
sollen, gesollt sitzen, gesessen sinken, gesunken
singen, gesungen
staan stelen stijgen
spreken springen steken
zinken zitten moeten
zingen