Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Vraag Antwoord
  • aardbeving = Trilling van de aardkorst door verschuiving van aardplaten.
  • aardkern = Binnenste van de aarde, bestaande uit vast ijzer met daaromheen vloeibaar ijzer.
  • aardkorst = De buitenste, vaste laag van de aarde.
  • aardmantel = Laag van heet gesteente tussen de aardkorst en de aardkern.
  • aardplaten (schollen) / schollen (aardplaten) = Losse delen van de aardkorst die langzaam bewegen op de aardmantel.
  • breuklijn = Grens tussen twee aardplaten.
  • continentale korst = Lichte, dikke aardkorst die meestal onder land ligt.
  • convergente breuk = Grens tussen twee aardplaten die naar elkaar toe bewegen.
  • cultuurlandschap = Landschap dat vooral door mensen is gemaakt.
  • divergente breuk = Grens tussen twee aardplaten die uit elkaar bewegen.
  • erosie = Het afschuren van gesteente door verweringsmateriaal in stromend water, bewegend ijs of de wind.
  • geiser = Heetwaterbron die met enige regelmaat water hoog de lucht in spuit.
  • grondsoort = Het materiaal waaruit de ondergrond bestaat.
  • Hoog-Nederland = Deel van Nederland dat boven NAP ligt (zuiden en oosten).
  • hoogtelijnen = Lijnen die punten van gelijke hoogte verbinden.
  • hotspotvulkaan = Vulkaan die is ontstaan doordat magma op een extra hete plek in de aardmantel door de aardkorst breekt.
  • ijstijd = Lange periode in het verleden waarin de temperatuur op aarde een stuk lager was dan nu.
  • isolijnen = Lijnen die punten met een gelijke waarde verbinden.
  • kegel = Berg van gestolde lava, modder en steen.
  • krater = Opening boven in de kegel van een vulkaan.
  • Laag-Nederland = Deel van Nederland dat onder NAP ligt (westen en noorden).
  • landschap = Het zichtbare deel van het aardoppervlak.
  • lava = Heet gesteente (magma) dat aan het aardoppervlak komt.
  • löss = Heel fijn zand dat afgezet is door de wind.
  • magma = Gesmolten steen in de aardmantel.
  • magmakamer = Grote ruimte diep in de aardkorst vol met magma.
  • mid-oceanische rug = Een gebergte op een divergente breuk in de oceaan.
  • Normaal Amsterdams Peil (NAP) = De gemiddelde hoogte van de zeespiegel.
  • oceanische korst = Zware, dunne, vaste aardkorst die meestal onder de oceaan ligt.
  • reliëf = Verschil in hoogte in het landschap.
  • schildvulkaan = Vulkaan met een flauwe helling waar dunne lava uitstroomt.
  • sediment = Materiaal dat door een gletsjer, een rivier of door de wind ergens wordt achtergelaten.
  • sedimentatie = Proces waarbij materiaal door een gletsjer, een rivier of door de wind ergens wordt achtergelaten.
  • stratovulkaan = Explosieve vulkaan met een steile helling en taaie lava.
  • stuwwal = Door een gletsjer opgeduwde heuvel.
  • subductie = Het duiken van zware oceanische korst onder lichtere continentale korst.
  • transforme breuk = Breuk tussen twee aardplaten die langs elkaar schuiven.
  • trog = Extreem diepe strook in zee die is ontstaan bij subductie.
  • veen = Grondsoort die bestaat uit plantenresten.
  • verwering = Het afbreken van gesteente door temperatuurverschillen, water en plantenwortels.
  • verweringsmateriaal = Materiaal dat door afbraak is ontstaan.
  • vulkaan = Berg die is opgebouwd uit materiaal dat uit het binnenste van de aarde is uitgeworpen of uitgevloeid.