assimilatie=Als migranten zich volledig aanpassen aan de dominante cultuur in een land.
autonomie=Zelfstandigheid.
culturele diffusie=De verspreiding van cultuurkenmerken vanuit het kerngebied over nabijgelegen gebieden.
culturele minderheid=Een kleine bevolkingsgroep met eigen cultuurkenmerken, die anders zijn dan die van de meerderheid van de bevolking.
cultuur=Kenmerken, gewoonten en opvattingen waarmee een groep mensen (of een volk) zich onderscheidt van andere mensen.
cultuurgebied=Landen met een aantal overeenkomstige cultuurelementen en een gezamenlijke geschiedenis.
cultuurverspreiding=Het verspreiden van culturen over andere delen van de wereld.
dominante cultuur=De cultuur die de meeste invloed heeft op de samenleving.
enclave=Een deel van een staat dat geheel is omringd door het gebied van een andere staat.
etniciteit=De afkomst van iemand.
etnische minderheid=Een kleine bevolkingsgroep die zich onderscheidt op basis van afkomst.
exclave=Een gebied dat buiten het moederland ligt en dat politiek gezien wel, maar geografisch gezien niet met het moederland is verbonden.
federatie=Fen land waarin de deelstaten een grote mate van politieke autonomie hebben.
gettovorming=Het ontstaan van wijken waar bijna uitsluitend mensen uit een enkele etnische of culturele minderheidsgroep wonen.
globalisering=Het proces waardoor er in toenemende mate economische, politieke en culturele samenhang op wereldschaal ontstaat.
grens=Denkbeeldige lijn die aangeeft tot hoe ver het grondgebied van een staat of land reikt.
identiteit=De cultuurkenmerken die uniek of eigen zijn aan iemand of een groep, waarmee een persoon of groep zich onderscheidt van anderen.
integratie=Als een bevolkingsgroep met een migratieachtergrond en eigen culturele kenmerken wordt opgenomen in een samenleving.
kunstmatige grens=Grens die door de mens is bepaald.
multiculturele samenleving=Een land met groepen mensen uit verschillende culturen.
natie=Een groep mensen die door gemeenschappelijke belangen, ideeën, waarden, normen en taal een eenheid vormt.
natiestaat=Gebied waar een regering de baas is en die regering wetten en regels maakt voor de inwoners die het gevoel hebben dat ze bij elkaar horen door ideeën, waarden, normen en taal.
nationalisme=Een gemeenschappelijk gevoel dat zich uit in een sterke voorkeur voor eigen land en volk.
natuurlijke grens=Grens die door de natuur is bepaald.
ruimtelijke segregatie=Het apart wonen van bepaalde bevolkingsgroepen in eigen woonwijken.
separatisme=Een bevolkingsgroep die het door hen bewoonde gebied los wil maken van het land waarin ze wonen.
soevereiniteit=Een autonome, onafhankelijke staat waar de hoogste macht bij een eigen regering ligt die wetten en regels maakt.
spreidingsbeleid=Een aanpak waarbij groepen mensen op een bepaalde manier over de wijken in een stad worden verspreid.
staat=Het eigen grondgebied waar een regering de baas is, die wetten en regels maakt die voor alle inwoners gelden.
territoriaal conflict=Onenigheid over het bezit en/of bestuur van een gebied dat grenst aan twee of meer landen.
territoriale wateren=Alle binnenwateren en een strook van de zee vanuit de kust tot ruim 22 kilometer die tot het grondgebied van een land gerekend worden.
territorium=Grondgebied van een staat.
westerse wereld=De cultuurgebieden Noord-Amerika, Europa en Oceanië samen.