Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • alarm clock = wekker
  • bad = slechte, nare
  • beach = strand
  • long walks on the beach...

    strand

  • (to) dream = dromen
  • I used to dream about you.

    dromen

  • (to) guess = raden
  • (to) have = hebben
  • A wife? have I got a wife?

    hebben

  • honest = eerlijk
  • (to) hug = knuffelen
  • (to) meet = ontmoeten
  • Come over here! I want you to meet a friend of mine.

    ontmoeten

  • (to) miss = missen
  • ago = Geleden
  • (to) drop = laten vallen
  • over = voorbij
  • (to) see = zien
  • suddenly = plotseling
  • vase = vaas
  • wake up = wakker worden
  • to wake up

    wakker worden

  • campsite = camping
  • embarrassing = genant
  • (to) enjoy = leuk vinden
  • look after = zorgen voor
  • to look after

    zorgen voor

  • next to = naast
  • The London Aquarium is next to the London Eye.

    naast

  • queue = rij
  • Since you've stood in a queue for six hours...

    rij

  • sleeping bag = slaapzak
  • teeth = tanden
  • Katya cleans her teeth after breakfast.

    je tanden poetsen

  • theme park = pretpark
  • Disneyland was one of the world's first theme parks.

    pretpark

  • worst = slechtste
  • at home = thuis
  • Then one day, he visited a sick man at home.

    Op een dag, bezocht hij een zieke man thuis.

  • (to) drive = rijden
  • get married = gaan trouwen
  • to get married

    gaan trouwen

  • Spain = Spanje
  • turkey = Turkije
  • choice = keuze
  • option / choice

    keuze

  • classmate = klasgenoot
  • I worked on the science project with my classmate.

    klasgenoot

  • (to) expect = verwachten
  • (to) expect / (to) anticipate

    verwachten

  • mark = cijfer
  • mark / grade

    cijfer

  • pupil = leerling
  • who was a pupil of mine until he turned to evil...

    leerling

  • (to) spend = doorbrengen
  • sound like = klinken als
  • to sound like

    klinken als

  • weird = gek
  • band = (muziek)band
  • every = elke
  • most = de meeste
  • (to) Move = verhuizen
  • primary school = basisschool
  • and so on = enzovoort
  • bath = bad
  • (to) build = bouwen
  • wants us to build a proper bridge?

    bouwen

  • coin = munt
  • You pay by inserting a coin in the machine.

    Je betaalt door een munt in de machine te werpen.

  • farmer = boer
  • The farmers grow crops for food and keep cows for milk and meat.

    boer

  • Great Britain = Groot-Brittanië
  • (to) invent = uitvinden
  • leader = leider
  • not ... yet = nog niet
  • row = rij
  • wood = hout