Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • das Haus = het huis
  • die Häuser = de huizen
  • die Wohnung = de woning
  • die Wohnungen = de woningen
  • das Reihehaus = het rijtjeshuis
  • das Bauernhaus = de boerderij
  • das Doppelhaus = de 2-onder-1-kap-woning
  • das freistehende Haus = het vrijstaande huis
  • die Etagenwohnung = de flat / het appartement
  • die Stadt = de stad
  • das Dorf = het dorp
  • das Zentrum = het centrum
  • die Umgebung = de omgeving
  • in der Nähe = vlakbij / in de buurt
  • junge / alte Leute = jonge / oude mensen
  • die Möglichkeit = de mogelijkheid
  • die Möglichkeiten = de mogelijkheden
  • der Lärm = het lawaai
  • der Wald = het bos
  • die Wiese = het weiland
  • ruhig = rustig
  • laut = luid / hard (geluid)
  • leise = zacht (geluid)
  • belebt = druk / levendig
  • hässlich = lelijk
  • weit = ver
  • dort = daar
  • (nicht) viel los = (niet) veel te beleven
  • umziehen = verhuizen
  • einrichten = inrichten
  • mieten = huren
  • staubsaugen = stofzuigen
  • die Straße = de straat
  • die Nachbarn = de buren
  • stehen = staan
  • hängen = hangen
  • liegen = liggen
  • sitzen = zitten