einkaufen gehen das Einkaufszentrum der Laden / das Geschäft
die Läden / die Geschäfte das Schaufenster der Verkäufer
die Verkäuferin der Kunde die Kundin
der Nebenjob Zeitungen austragen babysitten
das Taschengeld kaufen Geld borgen
zurückzahlen mit Geld umgehen können das Konto
ungefähr / etwa genug billig
teuer
de winkel het winkelcentrum inkopen doen
de verkoper de etalage de winkels
de klant (vrouw) de klant (man) de verkoopster
oppassen kranten bezorgen het bijbaantje
geld lenen kopen het zakgeld
de rekening (geld) met geld kunnen omgaan terug betalen
goedkoop genoeg ongeveer
duur