Duits : Nederlands erklären = uitleggen recht haben = gelijk hebben die Schülerzeitung = de schoolkrant die Unterschrift = de handtekening höflich = beleefd unterschreiben = ondertekenen eintragen = opschrijven verteilen = uitdelen der Häftling = de gevangene einverstanden = ermee eens Gern geschehen! = Graag gedaan! Viel Erfolg! = Veel succes! das Mehl = de bloem der Zucker = de suiker die Butter = de boter die Rosinen = de rozijnen die Kartoffel = de aardappel die Nudeln = de pasta der Schinken = de ham der Käse = de kaas der Knoblauch = de knoflook die Kräuter = de kruiden der Salat = de sla in Streifen schneiden = in reepjes snijden