Engels : Nederlands
escalator = roltrap
(to) interview = Vragen stellen
job = baan, beroep
line = lijn
means of transport = vervoermiddel
public transport = openbaar vervoer
cab = taxi
(to) repeat = herhalen
bus service = busdienst
entrance fee = toegangsprijs
entry = toegang
gathering = bijeenkomst
on display = tentoongesteld
ride = ritje
senior citizen = bejaarde
he stayed [in front of] me. = voor
return ticket = retourtje
single ticket = enkele reis
ticket window = kassa
Tourist Office = VVV
(to) carry = dragen
ceiling = plafond
dirty = vuil
exhausted = uitgeput
hand = wijzer
huge = enorm
information booth = informatiebalie
(to) knock down = neerhalen
on top of = bovenop
Katya and Teresa go to the [shopping centre]. = winkelcentrum
(to) split up = uiteengaan
spot = plek, plaats
[store] / shop = winkel
stranger = vreemdeling
subway = Metro
walk = wandeling
airplane = vliegtuig
(to) arrive = aankomen
(to) check in = inschrijven
He is [to depart] these lands, = vertrekken
fast train = sneltrein
the [ferry] doesn't wait. = veerboot
(to) land = landen
(to) take off / [(to) leave] = vertrekken
Which [platform] does the train leave from? = perron
slow train = stoptrein
[(to) take off] / (to) leave = vertrekken
airport = luchthaven
attached to = verbonden met
(to) enter = binnengaan
for free = gratis
in advance = vooraf
local = plaatselijke
reservation = reservering
(to) travel = reizen
direct flight = non-stop vlucht
double room = tweepersoonskamer
fully booked = volgeboekt
single room = eenpersoonskamer