Duits : Nederlands die Einladung = de uitnodiging fast = bijna grimmig = boos lässig = nonchalant schief gehen = mis gaan / fout gaan witzig = grappig überheblich = arrogant erkennen = herkennen die Beleuchtung = de verlichting die Nerven = de zenuwen da drüben = daarginds zu Anfang = in het begin die Klamotten = de kleren außerdem = bovendien gründen = oprichten schaffen = lukken / bereiken der Ruf = de reputatie / de naam zwar = weliswaar der Außenseiter = de buitenstaander bestimmen = bepalen die Schlagzeile = de kop / de kop in de krant kapieren = begrijpen pfeifen = fluiten der erste Schritt = de eerste stap veröffentlichen = uitbrengen Das Meer = de zee