Duits : Nederlands
das Fach = het vak
die Klassenarbeit = het proefwerk
studieren = studeren
der Terminkalender = de agenda
ungenügend = onvoldoende
Chemie = scheikunde
Deutsch = Duits
Erdkunde / Geografie = aardrijkskunde
Französisch = Frans
Geschichte = geschiedenis
Kunst = beeldende vorming
Mathematik / Mathe = wiskunde
Niederländisch = Nederlands
Physik = natuurkunde
Sozialkunde = maatschappijleer
der Montag = de maandag
der Dienstag = de dinsdag
der Mittwoch = de woensdag
der Donnerstag = de donderdag
der Freitag = de vrijdag
der Samstag = de zaterdag
der Sonntag = de zondag
morgens / am Morgen = 's morgens
nachmittags / am Mittag = 's middags
abends / am Abend = 's avonds
nachts / in der Nacht = 's nachts