Duits : Nederlands einschalten = inschakelen behaupten = beweren das Attentat = de aanslag das Schild = het bord die Nachbarschaft = de buurt das Verhältnis = de verhouding schmerzen = pijn doen die Ausländer = de buitenlanders eng = nauw fehlen = ontbreken die Narbe = het litteken bestimmen = bepalen komisch = raar zusammenbrechen = ineenstorten beruhigend = geruststellend das Misstrauen = het wantrouwen ernst = serieus entlassen = ontslaan genervt = opgefokt die ausbildung = de opleiding die Stelle = de plek die Eltern = de ouders das Gebäude = het gebouw befreundet = bevriend heiraten = trouwen gereizt = geïrriteerd die Täter = de daders aus Beton = van beton