Duits : Nederlands Krankheiten = Ziektes Durchfall haben = diarree hebben eine Allergie haben = een allergie hebben eine Grippe haben = griep hebben eine Ohrenentzündung haben = een oorontsteking hebben eine Herzanfall bekommen = een hartaanval krijgen erkältet sein = verkouden zijn Halsschmerzen haben = keelpijn hebben Heuschnupfen haben = hooikoorts hebben Kopfschmerzen haben = hoofdpijn hebben In der Apotheke = In de apotheek das Fieberzäpfchen = de zetpil tegen koorts das Nasenspray = de neusspray das Schlafmittel = het slaapmiddel die Ohrentropfen = de oordruppels die Salbe = de zalf eine Halstablette = een keeltablet eine Kopfschmerztablette = een aspirine In der Drogerie = In de drogisterij das Deodorant = de deodorant das Duschgel = de douchegel das Shampoo = de shampoo der Kamm = de kam der Rasierer = het scheerapparaat die Bürste = de borstel die Seife = de zeep die Sonnencreme = de zonnebrandcrème die Spülung = de conditioner die Toilettenartikel = de toiletartikelen die Zahnbürste = de tandenborstel die Zahnpasta = de tandpasta Im Supermarkt = In de supermarkt das fleisch = het vlees das Obst / die Früchte = het fruit die Getränke = de dranken die Kräuter = de kruiden die Milchprodukte = de zuivel die Süßigkeiten = het snoep die Verpflegung = de proviand Weißt du noch? = Weet jij nog? andere Sachen = andere dingen aussehen = eruitzien damals = toen essen = eten glauben = geloven Guck mal! = Kijk eens! hatten = hadden sich erinnern = zich herinneren waren = waren Das Gefühl = Het gevoel ängstlich = bang fröhlich = vrolijk gestresst = gestrest relaxt = relaxed schüchtern = verlegen selbstbewusst = zelfverzekerd traurig = verdrietig verärgert = boos verliebt = verliefd