Duits : Nederlands An der Rezeption = Bij de receptie Ich habe eine Frage. = Ik heb een vraag. Ich habe meine Handtücher vergessen / weil ich dachte / es sind welche auf dem Zimmer. = Ik ben mijn handdoeken vergeten omdat ik dacht dat deze op de kamer zouden zijn. Kann ich hier welche bekommen? = Kan ik hier handdoeken krijgen? Das war dann wohl ein Missverständnis. = Dat was dus een misverstand. Aber für zwei Euro können Sie sich hier welche leihen und die würde ich Ihnen dann hoch auf das Zimmer bringen, = Maar voor twee euro kunt u hier een paar huren en die zou ik dan op de kamer brengen, wenn das ok wäre. = als dat ok zou zijn. Gut / kann ich die dann später bezahlen? = Goed / kan ik dan later betalen? Ja genau / wenn Sie dann auschecken dann zahlen Sie alles zusammen. = Ja / precies / als u dan uitcheckt / betaalt u alles samen. Ok / alles klar. Vielen Dank. = Ok / alles duidelijk. Bedankt. der Gast = de gast die Rezeption = de receptie das Handtuch = de handdoek das Problem = het probleem das Missverständnis = het misverstand das Zimmer = de kamer die Rechnung = de rekening die Bettwäsche = het beddengoed der Schlüssel = de sleutel helfen = helpen vergessen = vergeten bringen = brengen ausleihen = lenen bezahlen = betalen wären = zouden zijn denken = denken auschecken = uitchecken einchecken = inchecken würden = zouden bekommen = krijgen Zimmer frei = kamer vrij Guten Abend. Haben Sie heute Abend noch ein Zimmer frei? = Goedenavond. Heeft u vanavond nog een kamer vrij? Ich schau mal... = Even kijken... Ja / wir hätten noch ein Fünfbettzimmer und ein Dreibettzimmer = Ja / wij hebben nog een vijfpersoonskamer en een driepersoonskamer. Also jeweils ein Bett frei. = Dus bij beiden een bed vrij. Gut / dann würde ich das Dreibettzimmer nehmen. = Goed / dan neem ik de driepersoonskamer. Das wären dann zwanzig Euro pro Nacht. = Dat komt dan op 20 euro per nacht. Das klingt gut. = Dat klinkt goed. Wie alt bist du denn? = Hoe oud ben je trouwens? Ich bin siebzehn Jahre alt. = Ik ben zeventien jaar. Ach so / ja ok! Das passt. = Ach zo / ja ok! Dat is prima. Wir sind bis vierundzwanzig Uhr auf und danach müsstest du dann aber klingeln. = We zijn tot twaalf uur 's nachts open en daarna zou je moeten aanbellen. Ja ist gut. = Ja / is goed. Haben Sie einen Getränkeautomat im Haus? = Heeft u een drankautomaat in huis? Ja / einmal oben im ersten Stock / aber nur alkoholfreie Getränke / also keinen Alkohol. = Ja / boven op de eerste verdieping / maar alleen alcoholvrije dranken / dus geen alcohol. Gut dann hier noch der Schlüssel. = Goed dan hier nog de sleutel. Danke. / [Danke schön.] = Bedankt. Bitte schön. = Alsjeblieft. das Einzelzimmer = de eenpersoonskamer das Doppelzimmer = de tweepersoonskamer das Dreibettzimmer = de driepersoonskamer das Bett = het bed die Nacht = de nacht heute Abend = vanavond der Getränkeautomat = de drankautomaat das Haus = het huis der Stock = de verdieping die Getränke = de dranken der Alkohol = de alcohol schauen = kijken klingen = klinken klingeln = aanbellen passen = passen erkundigen = informeren jeweils = telkens pro = per also = dus wenn = als auschecken = uitchecken Ich würde gern auschecken. = Ik zou graag willen uitchecken. Einmal die Zimmernummer bitte. = Nog een keer het kamernummer alstublieft. Zweihundertzwanzig. = Tweehonderdtwintig. Dann mache ich Ihnen die Rechnung fertig. = Dan maak ik de rekening in orde. Einen Moment mal bitte. = Een momentje alstublieft. So / hier bitte! = Zo / hier alsjeblieft. Das stimmt aber nicht! = Maar dat klopt niet! Ich habe doch nur drei Nächte hier geschlafen und nicht vier. = Ik heb hier maar drie nachten geslapen en niet vier. Ich schaue noch mal nach. = Ik kijk het nog een keer na. Oh / das stimmt. = Oh / dat klopt. Ich schreibe Ihnen eine neue. = Ik schrijf een nieuwe rekening voor u uit. So bitte schön. = Zo / alstublieft. Das wäre dann die Richtige. = Dit zou dan de juiste moeten zijn. [Danke.] / Danke schön. = Bedankt. Danke / schönen Tag noch. = Bedankt en een fijne dag verder. Hallo / tut mir leid / dass Sie so lange warten mussten. = Hallo / het spijt me dat u moest wachten. Wie kann ich Ihnen denn weiterhelfen? = Hoe kan ik u verder helpen? die Zimmernummer = het kamernummer der Moment = het moment schlafen = slapen schreiben = schrijven stimmen = kloppen neu = nieuw warten = wachten müssen = moeten können = kunnen nachschauen = nakijken weiterhelfen = verder helpen genau = precies lang = lang fertig = klaar doch = toch nur = maar Ihnen / Sie = u Ab in die Kneipe! = Op naar de kroeg! Los geht's! = Vooruit / we gaan! Ich muss eben noch auf Klaus warten. = Ik moet nog op Klaus wachten. Der kommt gleich / aber dann können wir los. = Die komt straks / maar dan kunnen wij vertrekken. Ach da kommt er schon. = Ah / daar komt hij al. Gut / dass du da bist. = Goed dat je er bent. Also / die Rechnungen habe ich alle schon geschrieben. = Dus / de rekeningen heb ik allemaal al geschreven. Die Gästelisten sind schon im PC / aber es kommen noch ein paar Gäste / die einchecken. = De gastenlijsten zitten in de computer / maar er komen nog een paar gasten inchecken. Viel Spaß noch. = Veel plezier nog. der Feierabend = het einde van de werkdag die Gästeliste = de gastenlijst abholen = afhalen die Kneipe = de kroeg kommen = komen gleich = straks paar = paar schon = al noch = nog los = vooruit