Duits : Nederlands die Fremdsprachenkenntnisse = de talenkennis geeignet sein = geschikt zijn schwache Punkte = zwakke punten Haben Sie auch Erfahrung auf diesem Gebiet? = Heeft u ervaring op dit gebied? die Überstunden = de overuren einmischen = inmengen der Fehler = de fout die Zensuren = de cijfers entsprechen = voldoen aan die Anforderung = het vereiste etwas zu genau = iets te precies derartige = zulke selbstverständlich = uiteraard die Standardfragen = de standaardvragen parat = klaar der Einsendeschluss = de sluiting van de inzendingstermijn Schießen Sie los. = Gaat u gang. vollzeit = voltjds teilzeit = deeltijds die Stelle = de baan vertreten = vervangen Wann ist das der Fall? = Als dat het geval is? die Geschäftsreise = de zakenreis unterstützen = ondersteunen die Entscheidung = de beslissing in Absprache mit = in overleg met der Innendienst = de binnendienst ordnen = ordenen verteilen = verdelen aufteilen = opsplitsen der Einsatz = de inzet der Zoll = de douane die Veterinärbehörden = de veterinaire autoriteiten selbstständig = zelfstandig die Dokumentationen = de documentatie ansonsten = voor de rest überwiegend = vooral übernehmen = overnemen es ist die Rede von = er is sprake van etwas meinen = iets bedoelen erstellen = opstellen die Freigabe = de vrijgave die Korrektur = de correctie erteilen = verstrekken anhand von = aan de hand van schließlich = tenslotte der Duft = de geur Sind Sie damit einverstanden? = Bent u ermee eens? das Butterbrot = de boterham schätzen = op prijs stellen die Atmosphäre = de atmosfeer kollegial = collegiaal persoenlicher Beitrag = persoonlijke inbreng durchführen = uitvoeren ausdenken = bedenken Versuchen Sie sich selbst zu umschreiben. = Probeer jezelf te beschrijven. zurechtfinden = zich redden die Gewohnheit = de gewoonte Ich finde mich schnell in einer neuen Umgebung zurecht. = Ik voel me snel in een nieuwe omgeving op mijn gemak. Ich mag es andere Länder und Gewohnheiten kennenzulernen. = Ik leer graag nieuwe landen en gebruiken kennen. Ich nehme schnell neue Informationen auf. = Ik neem snel nieuwe informatie op. Ich kann selbständig arbeiten. = Ik kan zelfstandig werken. Ich höre gut zu. = Ik luister goed. Ich bin fleißig. = Ik ben ijverig. Ich kann gut mit Computern umgehen. = Ik kan goed met computers omgaan. Ich bin eine spontane Person. = Ik ben een spontaan iemand. Ich mag es Kontakt mit Kunden zu haben. = Ik heb graag contact met klanten. Ich bin sehr ehrlich. = Ik ben heel eerlijk.