Duits : Nederlands der Urlauber = de vakantieganger zusammenstellen = samenstellen die Erledigungen vor Urlaubsantritt = de dingen die voor de vakantie geregeld moeten worden die Reiseversicherung abschließen = de reisverzekering afsluiten die Fremdwährung organisieren = geld in de vreemde munteenheid regelen der Impfpass = het inentingsbewijs der Urlaubskrankenschein = het verzekeringsformulier speciaal voor in het buitenland das Visum = het visum die Zeitung abbestellen oder umbestellen = de krant afbestellen of naar een ander adres laten sturen verderbliche Lebensmittel aufbrauchen = bederfelijke levensmiddelen opmaken die Hausabholung bestellen = hier: het vervoer vanaf je huis regelen die Leerung des Postkastens veranlassen / die Leerung des Briefkastens veranlassen = het legen van de brievenbus regelen die Haustierbetreuung = de zorg voor het huisdier die Stromspannung im Urlaubsland = de stroomspanning in het land waar je op vakantie gaat elektrische Geräte abdrehen / elektrische Geräte ausschalten = elektrische apparaten uitschakelen / elektrische apparaten uitzetten die Haupthähne abdrehen / die Haupthähne zudrehen = de hoofdkranen dichtdraaien die Wohnungstür absperren / die Wohnungstür zuschließen = de woningsdeur op slot doen während Ihrer Abwesendheit = tijdens uw afwezigheid eine Liste anlegen / eine Liste erstellen = een lijst opstellen der Wertgegenstand = het waardevolle voorwerp / het voorwerp van waarde ersuchen / bitten = vragen / verzoeken vermeiden = vermijden der Angehörige = de naaste die medizinische Vorsorgemaßnahme = de medische voorzorgsmaatregel die etwaige Sicherheitsmaßnahme = de mogelijke veiligheidsmaatregel die Notrufnummer = het alarmnummer / het noodnummer die Notrufzentrale = de alarmcentrale verwahren / aufbewahren / aufheben = bewaren unbeaufsichtigt = onbeheerd die Bankomatkarte = hier: de bankpas Vergewissern Sie sich / dass … = Controleer dat … Bargeld mitführen = contant geld bij zich hebben die Gürteltasche = de heuptas Anzeige erstatten / Strafanzeige erstatten = aangifte doen Hiermit erstatte ich Strafanzeige wegen ... = Hierbij doe ik aangifte van … die Strafanzeige = de aangifte der Strafantrag = de vordering tot strafvervolging die Abschlussfrist = hier: de termijn vóór de reis waarbinnen de verzekering mag worden afgesloten die Entschädigung = hier: de vergoeding die Behandlung = de behandeling die stationäre Behandlung = de klinische behandeling die ambulante Behandlung = de ambulante behandeling das Arzneimittel / die Medizin / das Heilmittel = het medicijn / het geneesmiddel das Verbandmittel = het verbandmiddel die Rettung = de redding die Bergung = de berging der Geltungsbereich der Versicherung = het dekkingsgebied van de verzekering die Versicherungssumme = de verzekerde som / het verzekerde bedrag der Selbstbehalt / die Selbstbeteiligung = het eigen risico die Versicherung leistet … = de verzekering vergoedt … Ich glaube / dass dich die Versicherung interessieren könnte. = Ik denk dat je deze verzekering interssant zou kunnen vinden. das Fahrzeug anfahren = tegen het voertuig botsen das Kennzeichen = het kenteken / de kentekenplaat der Unfallhergang = de toedracht van het ongeval rückwärts = achteruit der Fahrstreifen / die Fahrbahn = de rijbaan / de rijstrook gegenüberliegend = tegeonver elkaar liggend / aan de overkant liggend herausschießen = hier: met hoge snelheid ergens uitrijden Ich wollte gerade … / als … = Ik wilde net … toen … der Zeuge = de getuige beobachten = observeren die Schilderung / die Beschreibung = de beschrijving schildern / beschreiben = beschrijven benachrichtigen = op de hoogte brengen die Personalien aufnehmen = de personalia noteren Fotos anfertigen / Fotos machen = foto's maken einreichen = indienen / aanleveren die geschädigte Person / der Geschädigte = de gedupeerde die Behörde = de overheidsinstelling das Verhältnis = de relatie / de verhouding in Ihren Diensten stehen = bij u in dienst zijn der gemeinsame Haushalt = de gezamenlijke huishouding den Schaden verursachen = de schade veroorzaken den Schaden verschulden = schuldig zijn aan de schade / schuld zijn van de schade ein Strafverfahren einleiten = de strafzaak openen eine Verwarnung aussprechen = een waarschuwing uitspreken der Bevollmächtigde = de gemachtigde Ansprüche erheben / Ansprüche geltend machen = aanspraak maken die Hauptstraße = de voorrangsweg die Nebenstraße = de secundaire weg bestehlen = iets stelen van der Diebstahl = de diefstal der Betrug = de oplichting die Straftat / das Delikt = het strafbaar feit / het delict der Tatort = de plaats van het delict die Tatzeit = het tijdstip van het delict zuständig = verantwoordelijk die Örtlichkeit / der Ort = de plaats der Vorwurf = het verwijt der vorgesehene Platz = hier: de ervoor bestemde ruimte eintragen / ausfüllen = invullen sich vorbehalten = zich voorbehouden der Ausgang des Verfahrens = de afloop van de zaak jemanden unterrichten = iemand in kennis stellen teilweise / teils / zum Teil = voor een deel / deels