Engels : Nederlands
check-out = kassa
department store = warenhuis
dying for = erg trek hebben in
plan = Plattegrond
I have a [gift] for you. = cadeau
(a) guide = wegwijzer
ice cream = ijsje
(a) lie = leugen
manners = manieren
(an) offer = aanbieding
shop assistant = winkelbediende
(a) smell = geur
toiletries = toiletartikelen
toiletry bag = toilettas
toothbrush = tandenborstel
toothpaste = tandpasta
wallet = portemonnee
clothing department = kledingafdeling
department = afdeling
fitting room = paskamer
ground floor = begane grond
And you [know] why. = weten
menswear = herenkleding
shoes = de laarzen
top floor = bovenste verdieping
(to) add = toevoegen
chance = kans
collection = collectie / [verzameling]
What [colour] is your bedroom wall? = kleur
for free = gratis
My [jeans] are made of denim. = spijkerbroek
on sale = in de uitverkoop
(to) press = Drukken
What [size] are you? = Welke [maat] heb jij?
The Rattrays. They're gonna drain him and [sell] his blood. = verkopen
Emma is wearing black [trousers]. = broek
(to) accept = accepteren
This bag is really cheap. It's a [bargain]. = Deze tas is echt goedkoop. Het is een [koopje].
(to) believe = geloven
This bag is really [cheap]. It's a bargain. = Deze tas is echt [goedkoop]. Het is een koopje.
[customer] / client = klant
low = laag
nearest = dichtstbijzijnde
(to) offer = aanbieden
... as soon as [possible] ... = ... zo snel [mogelijk] ...
The [price] of tickets has increased from £100 to £120. = prijs
l'd better sign in and get a [receipt]. = kassabon
(to) return = terugbrengen
[store] / shop = winkel