Engels : Nederlands
Can you take me to the [airport], please? = Wilt u me naar het [vliegveld] brengen, aub?
She kissed her daughter on the [cheek] when she went to school. = wang
custom = gewoonte
(to) dive = duiken
(to) exist = bestaan
(a) hug = knuffel
(to) keep up = bijhouden
logical = logisch
(to) Move = verhuizen
(to) promise = beloven
suitcase = koffer
tan = zongebruinde huid
(to) throw = gooien
She's [upstairs] in her room. = boven
at least = tenminste
celebration = viering
(to) chase away = wegjagen
cucumber = komkommer
(to) imagine = zich voorstellen
lake = meer
mud = modder
once = één keer
proud = trots
You must've had a [reason] to ask. = reden
(to) seem = lijken
skin = huid
teenager = tiener
Al. Get me a wet [towel]. = handdoek
thankful = dankbaar
campsite = camping
caravan = caravan
france = Frankrijk
last year = vorig jaar
postcard = ansichtkaart
I play tennis in the [summer] and go skiing in the winter. = zomer
assignment = opdracht
a couple of = een paar
capital = hoofdstad