Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • gadget = apparaat, snufje
  • language = taal
  • ...in my native language,

    taal

  • pair = paar
  • technology = technologie
  • translation = vertaling
  • choice = keus
  • plastic bag = plastic tasje
  • size = maat
  • What size are you?

    Welke maat heb jij?

  • umbrella = paraplu
  • It's raining so take an umbrella.

    paraplu

  • auction = veiling
  • At an auction, people can bid on items.

    Op een veiling kunnen mensen op voorwerpen bieden.

  • bid = bod
  • (to) compare = vergelijken
  • There are useful websites to compare different products.

    Er zijn handige websites om verschillende producten te vergelijken.

  • (to) discover = ontdekken
  • exactly = precies
  • item = ding
  • market = markt
  • The market is a great place for shopping.

    markt

  • (to) offer = bieden
  • (to) offer / bid

    bieden

  • possessions = bezittingen
  • wallet = portemonnee
  • fashion = mode
  • They're gonna chat for a while, so we can talk fashion again.

    mode

  • freebies = gratis extra's
  • panties = onderbroek
  • (to) reduce = verminderen
  • sale = uitverkoop
  • (to) save = besparen
  • second-hand = tweedehands
  • A second-hand car is usually cheaper than a new one.

    Een tweedehands auto is vaak goedkoper dan een nieuwe.

  • shorts = korte broek
  • I wear shorts on the beach.

  • special offer = speciale aanbieding
  • (to) spoil = verwennen
  • ticket = kaartje
  • I have two bus tickets.

    kaartje

  • tights = maillot
  • bookmark = boekenlegger
  • cosmetics = cosmetica
  • company = bedrijf
  • My father and uncle run a software company.

    Mijn vader en oom runnen een software bedrijf.

  • department store = warenhuis
  • employee = werknemer
  • jacket = jasje
  • product = produkt
  • store = winkel
  • store / shop

    winkel

  • complaint = klacht
  • "I never heard a single complaint...

    klacht

  • customer = klant
  • customer / client

    klant

  • immediately = onmiddellijk
  • in that case = in dat geval
  • queue = rij
  • Since you've stood in a queue for six hours...

    rij

  • receipt = bonnetje
  • throw away = weggooien
  • (to) wrap up = inpakken
  • addicted to = verslaafd aan
  • designer clothes = merkkleding
  • empty-handed = met lege handen
  • purchases = aankopen
  • spend = uitgeven
  • spend

    doorbrengen / uitgeven

  • stick to = eraan houden
  • wardrobe = klerenkast
  • useless = nutteloze
  • available = beschikbaar
  • be fed up with = er genoeg van hebben
  • to be fed up with

    er genoeg van hebben

  • lucky guy = bofkont
  • (to) pay = betalen
  • I'll pay you back as soon as I can.

    betalen

  • (a) refund = terugbetaling
  • sweets = snoepjes
  • and eat sweets all day...

    snoepjes