Duits : Nederlands essen = eten mögen = lusten / graag hebben / leuk vinden trinken = drinken wissen = weten kennen = kennen wollen = willen glauben = geloven / denken nehmen = nemen geben = geven treffen = ontmoeten vergessen = vergeten wünschen = wensen empfehlen = aanbevelen schmecken = smaken müssen = moeten / hoeven geschehen = gebeuren