Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • Guten Tag = dag, hallo
  • Entschuldigung = sorry, pardon
  • Ich heiße Jens. = Ik heet Jens.
  • Mein Name ist Jessica. = Mijn naam is Jessica.
  • Ich bin dreizehn Jahre alt. = Ik ben dertien.
  • ich wohne = ik woon
  • ich komme aus = ik kom uit
  • Ich spiele Fußball. = Ik voetbal.
  • warum = waarom
  • besuchen = bezoeken
  • ich möchte = ik zou graag willen
  • gern(e) = graag
  • wieder = weer
  • auch = ook
  • in den Ferien = in de vakantie
  • im Sommer = in de zomer
  • im Juli / im August = in juli / in augustus
  • nach Holland fahren = naar Nederland gaan
  • Spaß machen/toll sein = leuk zijn
  • Das macht mir Spaß. = Dat vind ik leuk.
  • Radfahren macht Spaß. = Fietsen is leuk.
  • Deutsch sprechen = Duits spreken
  • suchen = zoeken
  • Hbf. (/ Hauptbahnhof) = CS (/ Centraal Station)
  • am Bahnhof = op het station
  • ankommen = aankomen
  • abholen = ophalen
  • bis dann = tot dan
  • tschüs = dag, doei
  • auf Wiedersehen = tot ziens