NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
TrabiTour
vwo 2e editie
Arbeitsbuch D, Kapitel 11, Aufgabe 9.3
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
die Straße / -n
=
de straat
der Verkehr
=
het verkeer
die Altstadt
=
het oude centrum
der Stadtplan
=
de plattegrond van de stad
in der Nähe
=
in de buurt
die Gegend
=
de streek, de omgeving
das Viertel
=
de wijk
die Straßenbahn / -en
=
de tram
die U-Bahn
=
de metro
der Bus / -se
=
de bus
das Taxi / -s
=
de taxi
der Marktplatz
=
het marktplein
die Kirche / -n
=
de kerk
das Museum / die Museen
=
het museum
das Schaufenster /
=
de etalage
die Kreuzung / -en
=
het kruispunt
die Ampel / -n
=
het verkeerslicht
der Park / -s
=
het park
der Zoo / -s
=
de dierentuin
der Sportplatz
=
het sportterrein
die Turnhalle
=
de turnhal, gymzaal
das Hallenbad
=
het overdekte zwembad
das Freibad
=
het openluchtzwembad
das Freilichtmuseum
=
het openlucht-museum
der Nachbar, die Nachbarin
=
de buurman, -vrouw
die Nachbarn
=
de buren
die Feuerwehr
=
de brandweer
die Polizei
=
de politie
die Polizeiwache
=
het politiebureau (klein)
das Polizeipräsidium
=
het politiebureau (groot)
der Lärm
=
het lawaai
wiederholen
=
herhalen
sich setzen
=
gaan zitten
duschen
=
douchen
Das ist praktisch.
=
Dat is handig.
heizen
=
verwarmen
rechnen
=
rekenen
überraschen
=
verrassen
zur Post bringen
=
naar het postkantoor brengen
regelmäßig
=
regelmatig
fertig sein
=
klaar zijn
niemand
=
niemand
fast
=
bijna
laut
=
hard (geluid, spreken)
leise
=
zacht(jes) (geluid, spreken)
leer
=
leeg
hässlich
=
lelijk
niedlich
=
schattig, lief
geradeaus
=
rechtdoor
da drüben
=
daarginds