NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
TrabiTour
vwo 2e editie
Arbeitsbuch D, Kapitel 12, Aufgabe 9.4
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
der Berg / -e
=
de berg
die Abfahrt / -en
=
de afdaling
die Lawine / -n
=
de lawine
die Hütte / -n
=
de hut
der Skikurs
=
de skicursus
der Anfänger /
=
de beginner
der Fortgeschrittene
=
de gevorderde
die Unterschrift
=
de handtekening
der Vorname / -n
=
de voornaam
der Familienname
=
de achternaam
die Antwort / -en
=
het antwoord
die Sprache / -n
=
de taal
die Fremdsprache
=
de vreemde taal
das Einzelzimmer /
=
de eenpersoons-kamer
das Doppelzimmer /
=
de tweepersoonskamer
der Quadratmeter /
=
de vierkante meter
zwei mal zwei Meter
=
twee bij twee meter
der Kubikmeter
=
de kubieke meter
der Erwachsene / -n
=
de volwassene
der Tag / -e
=
de dag
die Nacht / “-e
=
de nacht
der Monat / -e
=
de maand
die Koffer packen
=
de koffers inpakken
die Reise / -n
=
de reis
keine (blasse) Ahnung
=
geen (flauw) idee
in den Urlaub fahren
=
met vakantie gaan
das Portemonnaie
=
de portemonnee
das Konto
=
de (bank)rekening
nächsten Samstag
=
aanstaande zaterdag
vorgestern
=
eergisteren
übermorgen
=
overmorgen
buchstabieren
=
spellen
stattfinden
=
plaatsvinden
messen (er misst)
=
meten
verreisen
=
op reis gaan
hinunterrutschen
=
naar beneden glijden
nach unten
=
naar beneden
nach oben
=
naar boven
tatsächlich
=
inderdaad
willkommen
=
welkom
wunderbar
=
fantastisch
ziemlich
=
tamelijk
zuverlässig
=
betrouwbaar
fröhlich
=
vrolijk
als
=
toen
trotzdem
=
desondanks, toch
denn
=
want
oder
=
of (Heinz oder Peter)
ob
=
of (Ich weiß nicht, ob...)
nur
=
alleen (maar), slechts