Duits : Nederlands
die Tagesschau = het journaal
gemütlich = gezellig
die Schallplatte = de langspeelplaat / de elpee
die Sammlung = de verzameling
das Gerät = het apparaat
klassische Musik = klassieke muziek
einzigartig = uniek
der Fahrplan = de dienstregeling
der Lokführer = de machinist
Der Schaffner = de conducteur
der Bahnsteig = het perron
das Gleis = het spoor
das Frühstück = het ontbijt
abfahren = vertrekken
gespannt = nieuwsgierig
demnächst = binnenkort
ähnlich = vergelijkbaar / gelijk / soortgelijk
gründen = oprichten
der Betrieb = het bedrijf
sorgfältig = zorgvuldig
das Handy = het mobieltje / de mobiel / de gsm
jederzeit = altijd
eine Entscheidung treffen = een beslissing nemen
die Miete = de huur
die Steuer = de belasting
der Fernseher = de televisie / de tv
außerhalb = buiten
beliebt = populair
die Aufmerksamkeit = de aandacht
sich verabreden = een afspraak maken / afspreken
in der Nähe = in de buurt
die Sucht = de verslaving
herstellen = produceren
sich etwas ausdenken = iets bedenken