Duits : Nederlands gleichzeitig = tegelijkertijd die Werbung = de reclame nennen = noemen genannt = genoemd herstellen = produceren der Streich = de streek der Meilenstein = de mijlpaal behilflich = behulpzaam die Glotze = de tv ebenfalls = eveneens der Spaßvogel = de grapjas tatsächlich = inderdaad / daadwerkelijk das Versprechen = de belofte pflegen = verzorgen das Risiko = het risico die Risiken = de risico's die Nebenwirkung = de bijwerking der Saft = het sap einzigartig = uniek die Umfrage = de enquête die Befragten = de ondervraagden im Allgemeinen = over het algemeen / in het algemeen entfernen = verwijderen schmerzhaft = pijnlijk wirksam = werkzaam / doeltreffend sinken = dalen dennoch = toch ernst nehmen = serieus nemen übersetzen = vertalen sich eignen für = geschikt zijn voor angeben = opscheppen unauffällig = onopvallend sogar = zelfs