Engels : Nederlands (to) check = controleren engine = motor moped = brommer all kinds of = allerlei soorten to [haven't got a clue] = geen idee hebben drill = boormachine (to) install = installeren screwdriver = schroevendraaier (to) choose / [(to) select] = kiezen spark plug = bougie special = speciaal switch = schakelaar (to) switch off = uitzetten (to) switch on = aandoen timer = tijdklok tool = stuk gereedschap application = toepassing sound / [audio] = geluid (to) charge = opladen [(to) choose] / (to) select = kiezen (to) copy = kopiƫren (to) cut = knippen message = bericht note = aantekening (to) paste = plakken rechargeable = oplaadbaar to [run on] = werken op (to) search = doorzoeken (to) share = delen (to) store = opslaan to [take pictures] = foto's maken [voice] / vote = stem (to) weigh = wegen electricity = elektriciteit rectangular = rechthoekig shape = vorm square = vierkant wood = hout (to) boil = koken fire = fornuis (to) light = aansteken We usually have [meat] and salad, and then fruit. = vlees pepper = peper There is a lot of [salt] in seawater. = zout sheep meat = schapenvlees (to) stir = roeren (to) demonstrate = demonstreren episode = aflevering fragile = breekbaar gadget = hebbedingetje (to) inspect = inspecteren lab = laboratorium microwave = magnetron (to) reduce = verkleinen (to) review = bespreken cautious / [careful] = voorzichtig frying pan = koekenpan helmet = helm (to) guard / [(to) protect] = beschermen risk = risico safety = veiligheid slippery = glad business = zaak, bedrijf even = zelfs instead of = in plaats van library = bibliotheek (to) replace = vervangen (to) spoil = bederven to [enter a password] = een wachtwoord invoeren memory stick = USB-stick to [put on] = leggen op (to) use = gebruiken