Duits : Nederlands
das Bücherregal = de boekenplank
der Computer = de computer
das Fenster = het raam
der Fernseher = de televisie
die Lampe = de lamp
der Schrank = de kast
der Schreibtisch = het bureau
die Stereoanlage = de stereo-installatie
der Stuhl = de stoel
der Teppich = het tapijt
der Tisch = de tafel
die Tür = de deur
die Wand = de muur
rosa = roze
rot = rood
alt = oud
altmodisch = ouderwets
billig = goedkoop
dunkel = donker
gemütlich = gezellig
groß = groot
hässlich = lelijk
hell = licht
klein = klein
modern = modern
neu = nieuw
schön = mooi
teuer = duur
der Bauernhof = de boerderij
das Büro = het kantoor
die Doppelhaushälfte = de twee-onder-een-kapwoning
das Einfamilienhaus = de eengezinswoning
das Gebäude = het gebouw
das Hochhaus = het flatgebouw
das Reihenhaus = het rijtjeshuis
die Wohnung = het appartement