Duits : Nederlands
der Arm = de arm
das Auge = het oog
der Bauch = de buik
das Bein = het been
die Brust = de borst
der Finger = de vinger
der Fuß = de voet
das Gesicht = het gezicht
der Hals = de keel
die Hand = de hand
das Knie = de knie
der Kopf = het hoofd
der Körper = het lichaam
der Magen = de maag
der Mund = de mond
die Nase = de neus
das Ohr = het oor
der Po = het achterwerk
der Rücken = de rug
der Zahn = de tand
die Zehe = de teen
abnehmen = afvallen
aktiv sein = actief zijn
sich anstrengen = zich inspannen
atmen = ademen
die Ausdauer = het uithoudingsvermogen
sich bewegen = zich bewegen
die Entspannung = de ontspanning
sich erholen = zich ontspannen
die Ernährung = voeding
sich ernähren = zich voeden
sich fit fühlen = zich fit voelen
das Gewicht = het gewicht
die Gesundheit = de gezondheid
die Kondition = de conditie
die Leistung = de prestatie
schwitzen = zweten
das Training = de training
die Übung = de oefening
die Wanderung = de wandeltocht
zunehmen = aankomen