Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • bereits = al
  • ehemalig = voormalig
  • der Einzelfall = het incident
  • sich fragen = zich afvragen
  • die Lust = de zin
  • Sachen = de dingen
  • die Schlagzeile = de krantenkop
  • der Slogan = de leus
  • der Tierschützer = de dierenbeschermer
  • das Umfeld = het milieu
  • ungern = met tegenzin
  • werben = reclame maken
  • der Züchter = de fokker
  • zuletzt = voor het laatst
  • der Abschnitt = het gedeelte
  • der Bereich = het gebied
  • bisweilen = af en toe
  • brisant = explosief
  • erstaunlich = verbazingwekkend
  • keineswegs = helemaal niet
  • loslegen = beginnen
  • der Ratschlag = het advies
  • die Untertreibung = het understatement
  • vernünftig = verstandig
  • witzig = grappig
  • bekämpfen = bestrijden
  • sich bewerben = solliciteren
  • brüllen = schreeuwen
  • deswegen = daarom
  • ebenfalls = ook
  • der Fetzen = de snipper
  • konfiszieren = in beslag nemen
  • der Kumpel = de maat
  • der Radfahrer = de fietser
  • der Rechtsanwalt = de advocaat
  • der Verwalter = de huismeester
  • der Zaun = het hek
  • ahnen = vermoeden
  • begegnen = ontmoeten
  • der Garten = de tuin
  • der Geruch = de reuk
  • misstrauen = wantrouwen
  • die Note = het cijfer
  • oft = vaak
  • schauen = kijken
  • die Schauspielerei = het toneelspel
  • der Schluss = het einde
  • sofort = onmiddellijk
  • versprechen = beloven
  • der Vorwurf = het verwijt
  • zeitweise = zo nu en dan
  • der Appetit = de eetlust
  • sich aufregen = zich opwinden
  • der Ausgleich = de compensatie
  • ekelhaft = walgelijk
  • ernähren = voeden
  • grausam = wreed
  • das Huhn = de kip
  • der Kreislauf = de bloedsomloop
  • das Obst = het fruit
  • reiten = paardrijden
  • schützen = beschermen
  • seitdem = sindsdien
  • Süßigkeiten = snoepgoed
  • sich verständigen = het eens worden
  • verzichten auf = afzien van
  • allerdings = echter / zeker
  • die Ehe = het huwelijk
  • entsetzen = ontstellen
  • ergehen = vergaan
  • gegenüber = tegenover
  • irgendwann = ooit
  • kaum = nauwelijks
  • prüfen = nagaan
  • der Rausch = de roes
  • die Umwelt = de omgeving
  • zunächst = allereerst / in eerste instantie
  • die Abweichung = de afwijking
  • anscheinend = blijkbaar / klaarblijkelijk
  • der Fehler = de fout
  • die Haut = de huid
  • der Hersteller = de producent
  • messen = meten
  • namhaft = bekend
  • sogar = zelfs
  • unerheblich = niet belangrijk
  • der Anlass = de aanleiding
  • begründen = beredeneren
  • brutal = gewelddadig
  • sich ereignen = gebeuren
  • erpressen = chanteren
  • der Fakt = het feit
  • die Schülerschaft = de leerlingen
  • unterstreichen = onderstrepen / benadrukken
  • verweisen = wegsturen / schorsen
  • vorbeugen = voorkomen