aufgeregt der Ausgleich erledigen
die Grube die Nachbarschaft der Putz
die Schlampe der Stacheldraht verfügen über
vergeblich zappeln angegliedert
Das Meer neuerdings die Schilderung
schmücken das Vermächtnis vermitteln
der Vers verwischt abschalten
angleichen das Aufsehen blinzeln
entfernen das Ferkel mangeln
een einde maken aan de vereffening opgewonden
de pleisterlaag de buurt de kuil
beschikken over het prikkeldraad de slons
gekoppeld spartelen tevergeefs
de beschrijving sinds kort de zee
tot stand brengen de nalatenschap opsieren
uitschakelen vervaagd de dichtregel
knipperen het opzien gelijkmaken
ontbreken het varkentje verwijderen
ein Podest der Spender überwinden
zeugen der Aufschrei das Dasein
das Ersatzteil das Fließband gelingen / hinhauen
das Knochenmark kürzlich leeren
nachempfinden verfielfältigen das Vorhaben
wanken warnen das Wettrennen
der Abbau das Anliegen die Fürsorge
leer ausgehen letztendlich die Rente
das Treffen verschärfen vorweisen
overwinnen de donor de verhoging
het bestaan de kreet verwekken
lukken de lopende band het reserveonderdeel
leegmaken onlangs het beenmerg
het plan vermenigvuldigen meevoelen
de wedloop waarschuwen wankelen
de sociale zorg het verlangen de vermindering
het pensioen uiteindelijk niets krijgen
laten zien aanscherpen de ontmoeting
zerschlissen benachbart einheitlich
das Erbgut die Fassade jüngst
das Nadelöhr schlau unterstellen
die Verwandtschaft die Vielfalt bisweilen
eigenwillig jeweils mitunter
notwendig die Versuchsperson der Zahn
die Zange aufsässig beschönigen
Einheimische die Habgier harmlos
der Kahn schäbig eine Sternstunde
uniform naburig versleten
pas geleden de buitenkant het erfgoed
aannemen slim het oog van een naald
soms de diversiteit de familie
af en toe telkens eigenzinnig
de tand de proefpersoon noodzakelijk
vergoelijken opstandig de tang
onschuldig de hebzucht inboorlingen
een groots moment armzalig het bootje
die Strecke ungeheuer
enorm de afstand