Duits : Nederlands
Chemie = scheikunde
Deutsch = Duits
Englisch = Engels
Erdkunde = aardrijkskunde
Geschichte = geschiedenis
Mathematik = wiskunde
Musik = muziek
Niederländisch = Nederlands
Physik = natuurkunde
Sozialkunde = mens- en maatschappijleer / maatschappijleer
Sport = gymnastiek
Wirtschaft = economie
der Automechaniker = de automonteur
der Bäcker = de bakker
Der Bauarbeiter = de bouwvakker
Der Elektriker = de electricien
der Friseur / der Frisör = de kapper
Der Gärtner = de tuinman
der Job = het baantje
der Koch = de kok
der Lebenslauf = het cv / het curriculum vitae
der LKW-Fahrer = de vrachtwagenchauffeur
der Schauspieler = de acteur
der Verkäufer = de verkoper
Die Krankenschwester = de verpleegster