anfangen Bock haben die Enttäuschung
erwachsen die Erziehung fertig
heimlich der Kampf der Krach
der Kummer abhängen allerdings
sich anlegen mit / sich mit anlegen ehrgeizig der Haushalt
der Kopf leicht fallen die Mathe
nachgeben das Schlagzeug später
die Vorstellung sich zeigen ziemlich
weiter anfällig anmachen
der Aufenthalt auswerten die Daten
die Fähigkeit fahnden nach trügerisch
de teleurstelling zin hebben beginnen
klaar de opvoeding volwassen
de ruzie het gevecht stiekem
echter chillen het verdriet
het huishouden ambitieus ruzie maken met
de wiskunde gemakkelijk zijn het hoofd
later het drumstel toegeven
tamelijk blijken het idee
versieren gevoelig verder
de gegevens analyseren het verblijf
bedrieglijk speuren naar de vaardigheid
sich verabschieden sich verlassen auf / sich auf verlassen die Auflage
ist mir egal einsteigen ersehnen
der Führerschein klingeln sich leisten
mittlerweile der Nebenjob die Praxis
sammeln senken die Unabhängigkeit
verpassen zahlen die Angst
aufhören falsch das Fenster
frech langweilig das Taschengeld
umziehen weiblich zuhören
austauschen der Bezirk draußen
erhöhen sich gewöhnen an / sich an gewöhnen mitunter
de voorwaarde vertrouwen op afscheid nehmen
verlangen naar instappen maakt mij niet uit
zich veroorloven aanbellen het rijbewijs
de praktijk de bijbaan ondertussen
de onafhankelijkheid laten zakken opdoen
de vrees betalen missen
het raam fout stoppen
het zakgeld saai brutaal
luisteren vrouwelijk verhuizen
buiten de wijk verwisselen
af en toe wennen aan verhogen
nachvollziehen reizen das Salz
die Schicht unmittelbar die Unterhaltung
die Veranstaltung weltweit wirklich
der Anlass der Anspruch belegen
beleuchten die Ehe erforschen
sich erweisen die Forderung heißen
das Mal neuerdings nutzen
speichern verlangen der Vorwurf
het zout aantrekkelijk lijken begrijpen
het plezier meteen de laag
echt in de hele wereld het evenement
bewijzen het recht de aanleiding
onderzoeken het huwelijk belichten
betekenen de eis blijken te zijn
gebruiken sinds kort de keer
het verwijt eisen opslaan