Duits : Nederlands bewerten = beoordelen mobben = pesten das Zeugnis = het rapport bezeichnen = aanduiden basteln = knutselen entsprechen = overeenkomen met sich ereignen = gebeuren irgendein = een of ander der Schmuck = de sieraden aufregend = opwindend der Bezirk = de wijk der Blödsinn = de onzin lächeln = glimlachen schauen = kijken der Schirm = de paraplu selbstverständlich = vanzelfsprekend sich stellen = gaan staan betreuen = verzorgen durchaus = zeker prüfen = toetsen spüren = voelen die Anlage = de installatie der Bedarf = de behoefte doof = stom die Strecke = de afstand das Verfahren = de methode betonen = benadrukken das Bild = het plaatje damit = opdat gemeinsam = samen lediglich = slechts meinen = bedoelen spätestens = op z'n laatst