Duits : Nederlands ablenken = afleiden der Gegenstand = het voorwerp sich merken = onthouden verfügen über = beschikken over zart = tenger die Bedingung / die Voraussetzung = de voorwaarde sich ähnlich sehen = op elkaar lijken verzichten auf = afzien van erforderlich = vereist irgendwer = de een of ander / iemand die Abreise = het vertrek falls = als frieren = het koud hebben gruselig = eng nervig = irritant