Duits : Nederlands das Bedürfnis = de behoefte begegnen = tegenkomen erschöpft = uitgeput der Grund = de reden der Irrtum = de vergissing jedoch = echter der Müll = het afval die Nachrichten = het nieuws oft / häufig = vaak der Satz = de zin die Stärke = de kracht verführen = verleiden der Vorwurf = het verwijt wachsen = groeien zuhören = luisteren die Aussage = de uitspraak denn = want einschränken = beperken gelingen = lukken langfristig = op de lange termijn die Lücke = de open plek meinen = bedoelen schlimm = erg sich zeigen = blijken