Engels : Nederlands
nursing home = verpleeghuis
I like [sugar] on my pancakes. = suiker
work placement = stage
beep = pieptoon
boss = baas
to [Hold the line] = aan de lijn blijven
hospital = ziekenhuis
to [put through to] = doorverbinden met
cash register = kassa
colleague = collega
"\"I never heard a single [complaint]..." = klacht
(to) count = tellen
counter = toonbank
except for = behalve
(to) fry = frituren
to[ get used to] = wennen aan
We usually have [meat] and salad, and then fruit. = vlees
survival = overleven
(to) wear = dragen
(to) brush = borstelen
(to) deliver = bezorgen
message = boodschap
riding-school = manege
desert = woestijn
the warm and [friendly] spirit = vriendelijk
fruit picker = fruitplukker
it's a pity = het is jammer
a return [journey], Mr. Frodo. = reis
just [kick] Joe out. = schoppen
(to) ride horseback = paardrijden
nobody = niemand
rough = ruw
temporary job = tijdelijke baan
this way = op deze manier
job test = beroepskeuzetest
question form = vragenformulier
chat = gesprekje
work experience = werkervaring
bakery = bakkerij
(to) check on = controleren
(to) deliver = bezorgen
every = iedere
nurse = verpleegster
regularly = regelmatig
usually = meestal
application form = sollicitatieformulier
cart = kar
creative = creatief
Vanilla is my favourite [flavour] = Vanille is mijn favoriete [smaak]
ice-cream = ijsje
(to) offer = aanbieden
parade = optocht
You must be [patient] with me. = geduldig
photographer = fotograaf
shop assistant = winkelbediende
theme park = themapark
wig = pruik
[(to) become] / (to) get = worden
car mechanic = automonteur
office = kantoor