Duits : Nederlands bedeuten = betekenen behaupten = beweren bestimmen = bepalen bewerten = beoordelen ehemalig = voormalig sich entscheiden = beslissen erforschen = onderzoeken das Ergebnis = het resultaat die Fähigkeit = de vaardigheid genau = precies häufig = vaak die Menge = de grote hoeveelheid schätzen = waarderen schlau = slim voraussagen = voorspellen