Duits : Nederlands Der Appetit = de eetlust bald = gauw der Bedarf = de behoefte begegnen = ontmoeten berühren = aanraken bestimmen = bepalen erledigen = afhandelen die Gaststätte = het restaurant höflich = beleefd der Kunde = de klant pfeifen = fluiten der Senf = de mosterd die Sprache = de taal verzichten auf = afzien van die Zwiebel = de ui