Duits : Nederlands angenehm = aangenaam das Gepäck = de bagage höflich = beleefd das Wohnmobil = de camper der Wohnwagen = de caravan verbringen = doorbrengen dünn = dun das Schloss = het kasteel die Kirche = de kerk das Denkmal = het monument die Wand = de muur das Zelt = de tent ausgehen = uitgaan der Ausflug = het uitstapje der Aufenthalt = het verblijf