Duits : Nederlands der Anfänger = de beginner das Angebot = de aanbieding die Anzeige = de advertentie der Bäcker = de bakker sich ernähren von = zich voeden met / eten der Geschirrspüler = de vaatwasser der Keks = het koekje kochen = koken der Konditor = de banketbakker der Kühlschrank = de koelkast die Lebensmittel = de levensmiddelen das Obst = het fruit