Duits : Nederlands
Tut mir leid, dass ich zu spät komme. = Het spijt me dat ik te laat ben.
Blödsinn. = Flauwekul.
Das hätte ich nicht erwartet. = Dat zou ik niet verwacht hebben.
Das ist doch lächerlich. = Dat is toch belachelijk.
Das ist doch nicht möglich. = Dat is toch niet mogelijk.
Das ist nicht dein Ernst. = Dat meen je niet.
Das ist schade. = Dat is jammer.
Das ist unglaublich. = Dat is ongelofelijk.
Das kann doch nicht wahr sein. = Dat kan ik niet geloven.
Das kann mal passieren. = Dat kan een keer gebeuren.
Das stört mich. = Dat stoort me.
Davon habe ich jetzt genug. = Daar heb ik nu genoeg van.
Ich ärgere mich darüber. = Ik erger me erover.
Ich bedaure es sehr, dass du zu spät kommst. = Ik betreur het zeer dat je te laat komt.
Ich bin darüber erstaunt. = Ik verbaas me erover.
Ich bin enttäuscht. = Ik ben teleurgesteld.
Ich bin total sauer. = Ik ben heel pissig. Ik ben erg kwaad.
Ich bin wütend. = Ik ben razend.
Ich finde es schade, dass du schon wieder zu spät kommst. = Ik vind het jammer dat je alweer te laat komt.
Jetzt reicht es. = Nu is het genoeg geweest.
So ein Unsinn. = Zo'n onzin.
Was für eine Enttäuschung. = Wat een teleurstelling.
Wie kann das denn passieren? = Hoe kan dat nou gebeuren?
Um Erlaubnis fragen = Om toestemming vragen
Darf ich heute mit auf das Dach? = Mag ik vandaag mee het dak op?
Findest du es gut, wenn ich mitkomme? = Vind je het goed als ik meega?
Ist es möglich, die Fenster zu verladen? = Is het mogelijk de ramen te verladen?
Kann ich das machen? = Kan ik dat doen?
Könnte ich heute etwas früher gehen? = Zou ik vandaag iets eerder weg kunnen gaan?
Lass mich das doch mal machen. = Laat mij dat toch eens doen.
Soll ich mit der Markierung der Leiter beginnen? = Zal ik met het markeren van de ladder beginnen?
Wäre es möglich den Schiefer zu bearbeiten? = Zou het mogelijk zijn het lei te bewerken?
Etwas verweigern = Iets weigeren
Auf keinen Fall. = In geen geval.
Das machst du bestimmt nicht. = Jij doet dat zeker niet.
Leider geht das nicht. = Helaas, dat gaat niet.
Nein, das geht nicht. = Nee, dat gaat niet.
Nein, wir müssen erst etwas anderes machen. = Nee, we moeten eerst iets anders doen.
Niemals! = Nooit!
Von wegen! = Daar is geen sprake van.
Wirklich nicht. = Echt niet.
eine Erlaubnis geben = Toestemming geven
Da sage ich nicht nein. = Daar zeg ik geen nee tegen.
Das ist toll. = Dat is geweldig.
Das wäre sehr freundlich. = Dat zou heel vriendelijk zijn.
Ich bin froh, dass du es machst. = Ik ben blij dat jij het doet.
Ja, gerne. = Ja, graag.
Ja, mit Vergnügen. = Ja, met plezier.
Ja, das kann ich dir zeigen. = Ja, dat kan ik je laten zien.
Ja, das mache ich gern. = Ja, dat doe ik graag.
Warum nicht. = Waarom niet.
Um Rat fragen = Om raad vragen
Denkst du, ich könnte das heute mal versuchen? = Denk je dat ik dat vandaag eens zou kunnen proberen?
Ist es okay, wenn ich erst etwas anderes mache? = Is het goed als ik eerst iets anders doe?
Kannst du mir nicht sagen, was ich machen soll? = Kun je me niet zeggen wat ik moet doen?
Wäre es nicht besser, wenn ich doch erst eine Pause mache? = Zou het niet beter zijn als ik toch eerst pauze houd?
Was empfehlen Sie mir? = Wat beveelt u me aan?
Was kann ich dann machen? = Wat kan ik dan doen?
Was soll ich jetzt machen? = Wat zal ik nu doen?
Material und Rohstoffe = Materiaal en grondstoffen
das Eisen = het ijzer
das Gas = het gas
das Metall = het metaal
das Öl = de olie
der Sand = het zand
der Schiefer = het lei
der Stahl = het staal
der Stein = de steen
die Kohlen = de kolen