NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Malmberg
Taalblokken Duits
A1-A2 Werkboek en Online
TBDU-A2-K6-04 Schreiben
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
am Computer sitzen
=
achter de computer zitten
im Internet surfen
=
op internet surfen
Informationen suchen
=
informatie zoeken
mit einem Freund chatten
=
met een vriend chatten
eine E-Mail schreiben
=
een e-mail schrijven
Nachrichten lesen
=
nieuwsberichten lezen
Freunde finden
=
vrienden vinden
ein Foto hochladen
=
een foto uploaden
eine Datei herunterladen
=
een bestand downloaden
einen Film gucken
=
een film kijken
ein Spiel spielen
=
een spel spelen
Eine Freundschaftsanfrage
=
Een vriendschapsverzoek
die Meldung
=
de melding
bestätigen
=
bevestigen
nicht jetzt
=
niet nu
sich erinnern an
=
zich herinneren aan
Wie geht's dir?
=
Hoe gaat het met jou?
Mir geht's gut.
=
Met mij gaat het goed.
Was für eine Ausbildung machst du?
=
Wat voor opleiding volg je?
Ich mache eine Ausbildung.
=
Ik volg een opleiding.
Ich arbeite an der Rezeption.
=
Ik werk achter de receptie.
Du verwechselst mich mit jemandem.
=
Jij verwart me met iemand.
Wir haben uns lange nicht gesehen.
=
We hebben elkaar lang niet gezien.
Ich bin im ersten Lehrjahr.
=
Ik zit in het eerste jaar van mijn opleiding.
Ich weiß nichts mehr über dich.
=
Ik weet niets meer over jou.
Wir haben keinen Kontakt mehr.
=
We hebben geen contact meer.
Das war damals ganz schön schwierig.
=
Dat was toen best wel moeilijk.
Weißt du eigentlich genau, was damals passiert ist?
=
Weet je eigenlijk precies wat er toen gebeurd is?
Keine Ahnung.
=
Geen idee.
Das habe ich vergessen.
=
Dat ben ik vergeten.
Wir haben uns wieder gefunden.
=
Wij hebben elkaar weer gevonden.
Zeitangaben
=
Tijdsaanduiding
ab und zu
=
af en toe
im Moment
=
op dit moment
fast jeden Monat
=
bijna elke maand
zum ersten Mal
=
voor de eerste keer
Und das sagst du erst jetzt?
=
En dat zeg je nu pas?
Eine Meinung haben
=
Een mening hebben
Das finde ich nicht schlecht.
=
Dat vind ik niet slecht.
Viel besser ist, dass...
=
Veel beter is dat...
Ein bisschen stimmt das auch.
=
Dat klopt ook wel een beetje.
Das interessiert mich nicht.
=
Dat interesseert me niet.
Mein Chef findet das überhaupt nicht gut.
=
Mijn baas vindt dat helemaal niet goed.
Wo denn?
=
Waar dan?
Das ist unterschiedlich.
=
Dat is verschillend.
nebenbei
=
daarnaast
auf diese Weise
=
op deze manier
nicht nur..., sondern auch
=
niet alleen..., maar ook
Die Politik
=
De politiek
die Bundesrepublik
=
de bondsrepubliek
das Bundesland
=
de deelstaat
die Regierung
=
de regering
die Gesellschaft
=
de maatschappij
Der Politiker
=
de politicus
die Partei
=
de partij
wählen gehen
=
gaan stemmen
die Wahl
=
de verkiezingen
die Krise
=
de crisis
die Wirtschaft
=
de economie
wählen
=
stemmen, kiezen
entscheiden
=
beslissen
überlegen
=
nadenken over
meckern
=
mopperen
Ich weiß nicht, wen ich wählen soll.
=
Ik weet niet op wie ik moet stemmen.
Mal sehen, was bis dahin alles passiert.
=
We zien wel wat er tot die tijd allemaal gebeurt.
im Ruhrgebiet unterwegs sein
=
in het Ruhrgebied onderweg zijn
eine andere Baustelle
=
een andere bouwplaats
sich verabreden
=
afspreken
Wir könnten uns doch verabreden.
=
We zouden toch met elkaar kunnen afspreken.
Wenn du sowieso in der Nähe bist.
=
Als je sowieso in de buurt bent.
Wie wäre es am Freitag?
=
Wat vind je van vrijdag?
Wir können uns in der Stadt verabreden.
=
We kunnen in de stad afspreken.
Und wo genau?
=
En waar precies?
Treffen wir uns auf dem Markt?
=
Zien we elkaar op de markt?
Schaffst du es um 18.00 Uhr da zu sein?
=
Lukt het je om er om 18.00 uur te zijn?
Das klingt gut.
=
Dat klinkt goed.
Das machen wir.
=
Dat doen we.
Gute Idee.
=
Goed idee.
Ja, das geht.
=
Ja, dat kan.
Bis Freitag.
=
Tot vrijdag.
Ich muss weiter.
=
Ik moet verder.
Ich muss auch los.
=
Ik moet ook weg.