Duits : Nederlands
der Beipackzettel = de bijsluiter
die Einnahme = de inname
die Wirkung, die Auswirkung = de werking, de uitwerking
die Nebenwirkung = de bijwerking
verordnen = voorschrijven
unterdrücken = onderdrukken
die Muskulatur = de spieren
stimmungsaufhellend = stemmingsverbeterend
die Leistungsfähigkeit = het prestatievermogen
senken = laten dalen, verlagen
ansteigen, steigen = stijgen
abnehmen, sinken = afnemen, dalen
führen zu = leiden tot
der Blutdruck = de bloeddruk
der Puls = de pols, de polsslag
die Magenbeschwerden = de maagklachten
der Durchfall = de diarree
der Appetit = de eetlust, de trek
das Fieber = de koorts
der Kreislauf = de bloedsomloop
steigern, erhöhen = verhogen
heilen = genezen
einer Krankheit vorbeugen = een ziekte voorkomen
neigen zu = neigen naar, neigen tot
die Entzugserscheinung = het ontwenningsverschijnsel
die Fressattacke = de vreetbui
das Schwindelgefühl = de duizeligheid
zittern = trillen
ohnmächtig werden = flauwvallen
die Atmung = de ademhaling
der Verlust = het verlies
ängstlich sein = angstig zijn
der Zeitungsbericht = het krantenbericht
der Zeitungsartikel = het krantenartikel
der Vorstand = het bestuur, de directie
Wert legen auf = waarde hechten aan
zufolge, laut = volgens
das Delikt = het delict
der Lenker = de bestuurder
die Sicherheit = de veiligheid, de zekerheid
die Verantwortung = de verantwoording, de verantwoordelijkheid
aufweisen = bezitten, vertonen
der Abbau = de afbraak
der Bereich, das Gebiet = het gebied, het terrein, de sector
die Gesellschaft = de maatschappij, de samenleving
gezielt = gericht
willkürlich = willekeurig
der Beitrag = de bijdrage
der Berichterstatter = de verslaggever
die Anführungszeichen = de aanhalingstekens
ausdehnen, erweitern = uitbreiden
gründen = oprichten
übernehmen = overnemen
insolvent, zahlungsunfähig = insolvent, failliet
das Unternehmen, der Betrieb = de onderneming, het bedrijf
die Übernahme = de overname
die Fertigung, die Produktion = de vervaardiging, de productie
fertigen, produzieren, herstellen = vervaardigen, produceren
einen guten Namen haben = een goede naam hebben
erarbeiten = met werk, door werken verdienen, met werk, door werken verkrijgen
der Erfolg = het succes
erringen = met moeite verkrijgen, met moeite verwerven
die Erweiterung = de uitbreiding
die Werkstatt = de werkplaats
kundenorientiert = klantgericht
zielorientiert, zielgerichtet = doelgericht, doelbewust
die Geschäftsbeziehungen = de zakelijke contacten