Duits : Nederlands
einen Termin verschieben = een afspraak verzetten
einen Termin bestätigen = een afspraak bevestigen
erleichtert sein = opgelucht zijn
der Grund = de reden
schließlich = uiteindelijk
Das klappt nicht. = Het lukt niet.
gespannt = nieuwsgierig
das Industriegelände = het industrieterrein
etwas beanstanden = aanmerking(en) op iets maken
das Erdgeschoss = de begane grond
der Mietvertrag = het huurcontract
verhältnismäßig = relatief, verhoudingsgewijs
der Umzug = de verhuizing
erfolgreich = succesvol
leer ausgehen = met lege handen komen staan
die Kündigungsfrist = de opzegtermijn
die Ausnahme = de uitzondering
das Geschäftshaus = het utiliteitsgebouw
die Tankstelle = het pompstation
der Ausstellungsraum = de tentoonstellingsruimte
zurückkehren = terugkomen
niedrig = laag
der Küchenherd = het fornuis
die Mikrowelle = de magnetron
der Geschirrspüler = de vaatwasser
der Kühlschrank = de koelkast
davon ausgehen = aannemen
das Angebot anfordern = het aanbod vragen
verschleppen = wegslepen
zusammenkrachen = ineenzakken
die Gebäudereinigung = het schoonmaak
soeben = zopas
der Drehmomentschlüssel = de momentsleutel
der Schraubendreher = de schroevendraaier
verzögern = vertragen
der Vertreter = de vertegenwoordiger
der Rabatt = de korting
die Unterlagen = de documenten
Üblich = gebruikelijk
nachprüfen = controleren
der Lagermitarbeiter = de magazijnmedewerker
eintreffen = binnenkomen
der Schaden = de schade
der Einfluss = de invloed
verärgert sein = boos zijn
die Eisenwarenhandlung = de ijzerwinkel
jemandem behilflich sein = iemand de behulpzame hand bieden
das Skonto = de betalingskorting
klären = verhelderen, oplossen
wiedergutmachen = herstellen