Duits : Nederlands erreichbar sein = bereikbaar zijn Geben Sie Herrn Glaser bitte folgende Nachricht. = Wilt u de volgende boodschap aan de heer Glaser doorgeven? einen Termin vereinbaren, einen Termin machen = een afspraak maken Bitten Sie Herrn Glaser, mich zurückzurufen, und zwar unter der folgenden Nummer: … = Wilt u de heer Glaser vragen om mij terug te bellen, en wel op het volgende nummer: …? Gut, ich werde es ausrichten. = Prima, ik zal het doorgeven. Vielen Dank für Ihre Mühe. = Vriendelijk bedankt voor uw moeite. die Telefonnotiz = de telefoonnotitie der Grund = de reden Ich werde die Fachmesse besuchen. = Ik zal de vakbeurs bezoeken. die neuesten Entwicklungen = de nieuwste ontwikkelingen Ich habe schon auf Ihren Anruf gewartet. = Ik heb al op uw telefoontje gewacht. Auf Wiederhören. = Tot horens. sich treffen = elkaar ontmoeten, elkaar treffen Ich möchte Sie um Werbematerial Ihrer Produkte bitten. = Ik wil u vragen om reclamemateriaal van uw producten. der Katalog, die Kataloge = de catalogus, de catalogi Wie lautet Ihre Adresse? Wie lautet Ihre Anschrift? = Wat is uw adres? das Memo = het memo das Zubehör = de toebehoren, de accessoires zuschicken = opsturen, toesturen das Buchstabieralphabet = het telefoonalfabet buchstabieren = spellen mithilfe, mit Hilfe = met behulp van die Beschwerde = de klacht vor kurzem, vor Kurzem = kortgeleden zufrieden = tevreden in der letzten Zeit = de laatste tijd einen Geruch wahrnehmen = een geur waarnemen den Eindruck haben = de indruk hebben verwenden, gebrauchen = gebruiken Die Marke ist mir unbekannt. = Het merk is me onbekend. unangenehm = onaangenaam, onprettig unzureichend = onvoldoende, ontoereikend desinfizieren = desinfecteren die Desinfektion = de desinfectie, het desinfecteren reinigen = reinigen vertreiben, verkaufen = verkopen empfehlen = aanbevelen Das trifft sich gut. = Dat komt goed uit. ausprobieren = uitproberen die Produktinformation = de productinformatie die Praxis = de praktijk Ihr Name ist mir entfallen. = Uw naam is me ontschoten, Uw naam is me ontgaan. die Broschüre, der Prospekt, das Prospekt = de brochure, de folder die Preisliste = de prijslijst zunächst = hier: allereerst die einzelnen Zutaten = de afzonderlijke ingrediënten lagern = opslaan herstellen, produzieren = produceren lieferfertig = klaar om te leveren Dann mal los! = Vooruit dan maar! das Familienunternehmen, der Familienbetrieb = het familiebedrijf, de familieonderneming führen, leiten = leiden der Fuhrpark = het wagenpark der Kühlraum, die Kühlräume = de koelruimte, de koelruimtes der Rohstoff = de grondstof, de onbewerkte stof beispielsweise = bijvoorbeeld die Lagerung = het opslaan gleichbleibend = gelijkblijvend die Temperatur herrscht = de temperatuur heerst zahlreich = talrijk ein Produkt führen = een product in het assortiment hebben die Kräuter = de kruiden fettreduziert = met minder vet die Ware, die Waren = de goederen unter anderem = onder andere raspeln = raspen größtenteils = grotendeels die Gastronomie = de horeca verpacken = verpakken dort drüben = hier: daar der Karton = de kartonnen doos die Menge = de hoeveelheid Das kommt darauf an. = Het hangt ervan af. Het ligt eraan. die Scheibe = de snee, het sneetje, de plak, het plakje außerdem = bovendien die Abmessungen, die Maße = de afmetingen riesig = hier: erg groot die Auswahl = hier: de keuze der Deckel = het deksel verschließen, abschließen = afsluiten stapeln = stapelen, opeenstapelen erhalten bleiben = behouden blijven der Notausgang = de nooduitgang die Sicherheitsvorschriften = de veiligheidsvoorschriften der Nachfolger = de opvolger die Notizen = de aantekeningen deutschsprachig = Duitstalig nervös = nerveus, zenuwachtig der Ablaufplan = het draaiboek die Reihenfolge = de volgorde Käseproben anbieten = hier: kaas laten proeven